Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [14]Wie zijt gij, die [15]eens anderen huisknecht [16]oordeelt? [17]Hij staat, of hij [18]valt [19]zijn eigen heer; doch hij zal [20]vastgesteld worden, want God is [21]machtig hem vast te stellen. 14. Hij bestraft beiden, de zwakken en de sterken, dat zij elkander verachtten en veroordeelden. 15. Dat is, uwen broeder, die niet uw maar Gods dienstknecht is. Waarmede hij toont dat zulk veroordelen strijdt, zelfs tegen het recht der natuur, naar hetwelk niemand eens anders dienstknecht, over wien hij geen recht heeft, mag veroordelen. 16. Dat is, veroordeelt, vs.3. 17. Dat is, zo hij wel doet. 18. Dat is, zo hij zondigt. 19. Namelijk wien hij toekomt, en die alleen recht heeft om hem te oordelen; wanneer die hem dan niet veroordeelt, zo behoort hem zijn mededienstknecht niet te veroordelen. 20. Dat is, in het geloof meer en meer toenemen en bevestigd worden. 21. Dat is, heeft niet alleen den wil, want Hij heeft hem aangenomen, vs.3, maar ook de macht om hem te versterken in het geloof, zodat gij niet veel met hem daarover behoeft te twisten.